Kinderen moeten hun grenzen eerst vinden om ze daarna te kunnen aangeven bij een ander. Dat zoeken naar die grenzen gaat via doktertje spelen, op onderzoek uitgaan, spannende, gevaarlijke of geheime dingen doen. Maar wanneer wordt gezond gedrag grensoverschrijdend? Waarom weten sommige kinderen niet hoe ze moeten stoppen met bepaald gedrag en hoe weet je als ouder eigenlijk wat ‘normaal’ is?
Allereerst is het interessant om naar de zogenaamde Big 5 Persoonlijkheidskenmerken te kijken, een model dat veel gebruikt wordt in de psychologie om te bepalen wat voor persoon je bent. Die vijf punten zijn:
- Hoe extravert ben je?
- Hoe inschikkelijk en meegaand ben je?
- Hoe zorgvuldig ben je?
- Hoe emotioneel stabiel ben je?
- Hoe open sta je voor nieuwe ervaringen en ideeën?
Ieder kind wordt geboren met een bepaalde ‘beginstand’ op deze vijf assen. Misschien was je zelf vroeger heel extravert, niet zo meewerkend, chaotisch, redelijk emotioneel stabiel en stond je niet zo open voor nieuwe ervaringen. Dat was je nature.
Door de jaren heen deed je leuke en vervelende ervaringen op, werd je opgevoed door je ouder(s) in een bepaalde leefomgeving, en kunnen de vijf punten op de assen best eens wat verschoven zijn: misschien ben je nog steeds extravert, maar wel zorgvuldiger geworden, misschien ook wat meegaander en ben je emotioneel stabieler geworden, of juist helemaal niet. Dat is je nurture: het effect van opvoeding en je leefomgeving op je nature.
“Het begrenzen van je kind is onderdeel van het opvoeden.”
Even terug naar die grenzen. Kinderen zoeken grenzen op om zichzelf te leren kennen en vooral ook om te weten waar die grens ligt. Ze willen weten wanneer hun vader of moeder ingrijpt en zegt: tot hier en niet verder, want daarna wordt je gedrag echt gevaarlijk, schadelijk of hinderlijk, voor jezelf of voor anderen. Als ouder schat je in of die boom niet te hoog is om in te klimmen, geef je aan dat je kind van zeven echt nog te jong is voor een mobiele telefoon, leg je uit dat je kind moet stoppen met knuffelen en kusjes geven als het andere kind het niet wil enzovoorts. Het aangeven van een grens geeft een kind het gevoel dat er op hem gelet wordt, dat er iemand is die voor hem zorgt en hem beschermt terwijl hij de wereld ontdekt (ook al sputtert ie natuurlijk in eerste instantie tegen als je die grens stelt!). Liefdevolle begrenzing is daarom een belangrijk onderdeel van de opvoeding en van het opbouwen van een veilige hechtingsband met je kind.
Onbegrensd = onbemind
Als een kind onveilig gehecht is, krijgt hij die grenzen helemaal niet, of krijgt hij juist teveel grenzen, of zit er geen structuur in de begrenzing (dan weer wel en dan weer niet). Het kind zal zich – onbewust – niet beschermd voelen en om toch het gevoel te krijgen dat er voor hem gezorgd wordt (dat hij gezien, gehoord en begrepen wordt), zal hij verder gaan zoeken naar die grens. Hogere bomen zoeken, door een rood stoplicht lopen, andere kinderen lastig gaan vallen met grensoverschrijdend gedrag, met vuur spelen, liegen, bedriegen, manipuleren, stelen en ander probleemgedrag vertonen. In de onbewuste hoop dat iemand (zijn ouder!) hem zegt waar de grens is. En als die niet gegeven wordt, zoekt hij verder.
“Je intuïtie vertelt je ook welk doktertje oké is en welk doktertje te ver gaat.”
Wat kun je doen als ouder?
Voor mensen die met kinderen werken is er een ‘vlaggensysteem’ ontwikkeld om te signaleren welk gedrag aanvaardbaar is en welk gedrag tussen kinderen grensoverschrijdend is. Dat heeft te maken met of het gedrag passend is bij de leeftijd van het kind en bij de context, of er sprake is van wederzijdse toestemming, vrijwilligheid, gelijkwaardigheid van de kinderen en of een kind de gevolgen van zijn daden kan overzien. Zo bepalen crècheleidsters, meesters en juffen welk doktertje oké is en welk doktertje te ver gaat. Wrijft dat kindje tegen andere kinderen omdat hij onderzoekend is en nieuwsgierig, of omdat hij thuis aandacht te kort komt? Willen beide in elkaars onderbroek kijken, of is de een bang dat de ander geen vriendje meer wil zijn als hij nee zegt?
Deze criteria kun je ook gebruiken als je iets signaleert tussen jouw kind en een ander kind. Je intuïtie vertelt je bovendien vaak als eerste of iets in de haak is of niet.
Be there or be square
Sommige kinderen zullen van nature (nature) onderzoekender zijn, extraverter, zelfverzekerder zijn, meer durven dan andere kinderen, met meer blauwe plekken uit de speeltuin komen en wat vaker de deksel op hun neus krijgen. Daar heb je als ouder geen invloed (meer) op, want de genen kun je niet meer veranderen.
Waar je wel invloed op hebt, wat je wel kunt veranderen, is op de nurture: hoe je je kind opvoedt. Waar je hem in begrenst, waar je hem in stimuleert, in welke omgeving hij opgroeit en hoe aanwezig je bent als ouder. Want alleen als je aanwezig bent kun je signalen opvangen en tijdig bijsturen.