Laatst vertelde een moeder over haar zoon van tien die voor het eerst op atletiekkamp ging, een weekend ergens in Duitsland. Zijn mobiel mocht niet mee van de leiding en daar hadden zowel zij als haar zoon moeite mee. Het was tenslotte de eerste keer, zo lang alleen van huis en dan ook nog zonder mogelijkheid even een berichtje te sturen of te bellen voor het slapen gaan. Waarom zijn kampleidingen daar zo rigide in, vroegen we ons af? Wat is er mis met contact zoeken als je dat nodig hebt?
Bij navraag kwamen er steeds meer voorbeelden die me intrigeerden. Van een school die ouders instrueerde om geen briefjes in de broodtrommel te doen van de kinderen, het scoutingkamp waar kinderen met trucjes over hun heimwee geholpen worden (laat opblijven, veel snoep en filmpjes) zodat ze van moeheid wel in slaap vielen. De druk van klas– en clubgenoten om mee te gaan. Ouders die bang zijn dat hun kind het buitenbeentje is en hem toch overhalen om mee te gaan. Het licht dwingende ‘Het zou zo jammer zijn als ie het mist’. Maar als je kind niet wil, als het heimwee heeft, wat doe je dan als ouder?
“Heimwee is een signaal om serieus te nemen en niet weg te wuiven met een opmerking als ‘flink zijn’.”
Wat is heimwee eigenlijk?
Heimwee is een signaal om serieus te nemen. Het is een gevoel van eenzaamheid, verlatenheid, een onbestemd gevoel waarin je de verbinding tussen jou en je ouder(s) of verzorger(s) niet meer voelt. Ook al weet je dat je ouders er zijn, rationeel gezien, je voelt het even niet zo. En dat is een naar en beangstigend gevoel. Heimwee is het verlangen naar het veilige en geborgene van thuis. Het verlangen naar zekerheden en het bekende.
Heimwee is eigenlijk een signaal dat zegt dat je er niet aan toe bent op dit moment, om langere tijd weg te zijn van huis, van het bekende en veilige. Om dat gevoel toe te laten op een plek waar je je al unheimisch voelt, is helemaal moeilijk. Dus zal een kind zich stoerder voordoen dan ie zich voelt, maar ’s avonds in het stapelbed komen de tranen, die hij probeert te onderdrukken en waarvan hij hoopt dat niemand ze hoort om niet het stempel softie of moederskindje te krijgen. De stap om naar de leiding te gaan en te vragen of je je ouders mag bellen, tja, die is niet makkelijk en niet zonder schaamte. Maar wat zegt de kampleiding? ‘Mobieltjes niet mee: als ze willen bellen komen ze maar naar ons, maar dat gebeurt eigenlijk nooit hoor.’
Peer pressure
Druk van klasgenoten of clubgenoten speelt ook een rol; vooral kinderen met minder eigenwaarde zijn daar gevoeliger voor. Maar niet gaan is hun beleving geen optie, omdat ze dan niet kunnen meepraten over het kamp en misschien niet meer bij niet ‘het groepje’ horen. Dit dilemma kan kinderen toch doen besluiten mee te gaan, terwijl ze er dus eigenlijk nog niet aan toe zijn. Met alle gevolgen van dien, want wat doet die stress en angst met een kind? Het reptielenbrein schiet in de overlevingsstand en het kind zegt tegen zichzelf dat ie moet doorzetten. Als ik niet ga ben ik een sukkel, als ik wel ga en ik moet huilen ben ik een watje. Hij dwingt zichzelf zijn heimwee en angsten te parkeren, in te slikken, te onderdrukken.
Soms willen kinderen wel graag mee met een reisje, maar zijn ze er eigenlijk te angstig of te gevoelig voor. Hun basis is nog niet stevig genoeg om onbekende situaties of een veelheid van prikkels alleen aan te gaan. Dan gaan ze met veel zin en volle moed, maar eenmaal op het kamp overvalt het verlangen naar veiligheid hen.
Wat is de haast?
Misschien kunnen we als ouders proberen het gesprek te openen met het clubbestuur. Als we een cultuur zouden kunnen creëren waarin je ook volledige vrijheid hebt om niet te gaan en dat dat oké is. Dat we als ouders geen oordeel hebben over de ouders die hun kinderen niet mee laten gaan. Dat we begrijpen dat ze dat doen in het belang van hun kind en niet uit overbescherming. Dat we onze kinderen vertellen dat niet iedereen het fijn vindt om van huis te zijn, dat sommige kinderen dat misschien volgend jaar gaan doen, maar nu nog niet. En dat het dan geen sukkels zijn, of bangeriken. En dat we goed naar onze eigen kinderen kijken of ze er echt aan toe zijn of dat de invloed van klasgenoten hen heeft overgehaald. Wat is de haast? Ze hebben nog een heel leven om mee te gaan op reisjes en kampen, wat is er erg om een jaartje te wachten en hun basis te verstevigen? De dingen stap voor stap te doen?
Voor wie is het kamp eigenlijk?
Er kleeft nog een ander nadeel aan de kampcultuur, dat duidelijk aan de orde wordt gesteld in dit artikel. Computerkampen, mindfulnesskampen, outdoorkampen: ze worden steeds populairder omdat tweeverdienende ouders worstelen met die 60 vakantiedagen per jaar op de basisschool (hier zitten de studiedagen nog niet bij in). Een kamp lijkt de oplossing: handig voor de ouder, leuk voor het kind. Maar is dat zo? De kampen zijn er meestal op gericht om iets te leren of om bepaalde vaardigheden of kennis bij te spijkeren en vakanties zijn juist bedoeld om dat even niet te hoeven, om daar vrij van te zijn en te kunnen ontspannen, te spelen, te lummelen op je kamer en je eens te vervelen. Door de weeks worden kinderen al vaak van school naar bso naar sport-, bij- en muzieklessen gepingpongd: de agenda’s zijn behoorlijk vol. Daarom zijn de vakanties juist hoognodig voor ontspanning.
Een briefje tussen je brood
Als je alles in overweging hebt genomen en je kind gaat toch op kamp, dan is het begrijpelijk dat het niet de bedoeling is dat kinderen de hele dag met hun hoofd in hun mobiel lopen tijdens voetbalkamp. Ja, dat snappen wij ouders heus en daar zijn we het mee eens. Reisjes en kampen zijn er om ervaringen op te doen, op avontuur te gaan, te ontdekken, te spelen. Dus dan kunnen de mobieltjes in een mandje in de kast, net als op school. Maar waarom ze ’s avonds niet even vijf minuten mogen bellen? En toch nog even over die briefjes in de broodtrommel op school: waarom niet? Wat is er mis met een teken van verbondenheid halverwege de dag, bij je broodje kaas? Heerlijk toch!